Uitspraak
19 juli 2019, 19/185 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 maart 2020.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had eerder een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, maar heeft verzuimd om binnen de gestelde termijnen de beroepsgronden in te dienen. De gemachtigde van appellant, mr. R.J. Hoogeveen, heeft zich per faxbericht op 2 oktober 2019 onttrokken, waarna appellant de gelegenheid kreeg om binnen vier weken de beroepsgronden in te dienen. Deze termijn is ongebruikt verstreken. Vervolgens is appellant bij aangetekende brief op 4 november 2019 opnieuw in de gelegenheid gesteld om de beroepsgronden in te dienen, met een waarschuwing dat overschrijding van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de zaak. Ook deze termijn is ongebruikt voorbij gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.