ECLI:NL:CRVB:2020:739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante op basis van de Wet WIA en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Ziektewet ontving, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 10 oktober 2016 gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,59%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was geweest, en dat haar beperkingen waren onderschat.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de reumatoloog niet voldoende was om de gestelde fysieke pijnklachten te onderbouwen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingediend ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat het bestreden besluit in stand kon blijven.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedragen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing in zaken van arbeidsongeschiktheid.