ECLI:NL:CRVB:2020:750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van niet gemelde inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 28 juni 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een melding dat hij zich had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en als rijinstructeur werkte, heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit het onderzoek bleek dat de appellant vanaf 8 maart 2017 als zelfstandig ondernemer was ingeschreven en aanzienlijke bedragen op zijn bankrekening had ontvangen, wat hij niet had gemeld. Het college heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de appellant in strijd met de inlichtingenverplichting had gehandeld door de stortingen op zijn bankrekening niet te melden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet vrijelijk over de gestorte bedragen kon beschikken en dat hij voldeed aan het urencriterium voor zelfstandigen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat de appellant vanaf april 2017 niet meer in aanmerking kwam voor bijstand.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om alle relevante inkomsten te melden en benadrukt de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het zelfstandig ondernemerschap.