In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellanten ontvingen een uitkering op basis van de IOAW, maar er werd vastgesteld dat appellant niet gemelde, op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte in een pizzeria. De sociale recherche van de gemeente Kerkrade voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij bleek dat appellant meer uren in de pizzeria aanwezig was dan hij had opgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat appellant niet kon worden aangemerkt als werkloze werknemer, wat noodzakelijk is voor het recht op IOAW. Het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade heeft daarop de uitkering van appellanten ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. De Raad oordeelde dat het college terecht de uitkering had ingetrokken, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van de verrichte werkzaamheden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het college in de proceskosten van appellanten.