In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving naar de norm voor alleenstaande ouders, heeft zijn bijstandsverlening zien intrekken en terugvorderingen ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding dat de appellant samenwoonde met zijn partner, wat hij niet had gemeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij met zijn partner een gezamenlijke huishouding voerde. Hierdoor ontving hij ten onrechte bijstand als alleenstaande ouder. De Raad heeft de intrekking van de bijstand over de periode van 14 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant geen recht had op aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.150,- bedragen.