ECLI:NL:CRVB:2020:815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
19/4794 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige indiening van het beroepschrift in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank op 2 oktober 2019 aan de partijen bekendgemaakt, waardoor de laatste dag om tijdig hoger beroep in te stellen 13 november 2019 was. Het beroepschrift is echter pas op 20 november 2019 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.

Appellante heeft aangevoerd dat zij wegens lichamelijke en geestelijke klachten niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat deze argumenten geen grond bieden om te concluderen dat appellante niet in verzuim is geweest. De rechtbank had appellante eerder gewezen op de beroepstermijn van zes weken, en het risico dat het hoger beroep niet tijdig werd ingediend, komt volledig voor rekening van de partij die het hoger beroep instelt. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken schriftelijk verzet doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 maart 2020
19/4794 WIA, 19/4796 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 oktober 2019, 18/2093 en 18/2789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 2 oktober 2019 in afschrift aan partijen toegezonden. De laatste dag om tijdig hoger beroep in te stellen was 13 november 2019.
Het beroepschrift is op 20 november 2019 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 19 november 2019 ter post bezorgd.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 10 december 2019 is aan appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellante heeft daarop bij brief van 5 januari 2020 geantwoord dat appellante wegens lichamelijke en geestelijke klachten niet in staat is geweest tijdig hoger beroep in te stellen.
Wat appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt overwogen dat appellante door de rechtbank is gewezen op de beroepstermijn van zes weken. In situaties als onderhavige geldt het uitgangspunt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. Uit de beschikbare stukken volgt niet dat appellante buiten staat was om, eventueel met behulp van een derde, tijdig een (voorlopig) hogerberoepschrift in te dienen.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 maart 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

RB