ECLI:NL:CRVB:2020:815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-tijdige indiening van het beroepschrift in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank op 2 oktober 2019 aan de partijen bekendgemaakt, waardoor de laatste dag om tijdig hoger beroep in te stellen 13 november 2019 was. Het beroepschrift is echter pas op 20 november 2019 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.
Appellante heeft aangevoerd dat zij wegens lichamelijke en geestelijke klachten niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat deze argumenten geen grond bieden om te concluderen dat appellante niet in verzuim is geweest. De rechtbank had appellante eerder gewezen op de beroepstermijn van zes weken, en het risico dat het hoger beroep niet tijdig werd ingediend, komt volledig voor rekening van de partij die het hoger beroep instelt. De Raad concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken schriftelijk verzet doen.