Uitspraak
17./2351 ZW
OVERWEGINGEN
1 februari 2013 ziekengeld ontvangen. Op 18 november 2013 heeft appellante zich opnieuw ziekgemeld. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
18 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als verzorgende, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Vervolgens is appellante weer een uitkering op grond van de WW verstrekt. Appellante was in de periodes van 27 maart 2015 tot 13 juli 2015 en van
28 september 2015 tot 1 december 2015 arbeidsongeschikt. In augustus 2015 heeft appellante drie weken op uitzendbasis als kantinemedewerkster gewerkt gedurende negen uur per week.
10 maart 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 18 maart 2016 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van inpakker (SBC-code 111190), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en boekhouder, loonadministrateur (beginnend) (SBC-code 315040) en twee reserve functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2016 vastgesteld dat appellante per 18 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
20 mei 2016 ten grondslag.
BESLISSING
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170, - aan haar vergoedt.