ECLI:NL:CRVB:2020:820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 5 november 2009 arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 58%, maar na een herbeoordeling in 2014, na een melding van verslechtering van de gezondheid, is deze verhoogd naar 77,86% met volledige arbeidsongeschiktheid van 8 juli 2015 tot en met 31 oktober 2015. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten, onderbouwd met een expertiserapport van verzekeringsarts R.J. van den Oever.
De Raad heeft het onderzoek heropend en aanvullende rapporten van het Uwv ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van deze rapporten de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op juiste wijze heeft vastgesteld en dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van de gronden. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.012,20 bedragen, inclusief griffierechten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van expertiserapporten in het proces van arbeidsongeschiktheid.