ECLI:NL:CRVB:2020:847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor fulltime werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 2 april 2013 ziek gemeld als inburgeringscoach en haar ZW-uitkering was per 11 oktober 2014 beëindigd. Na een hernieuwde ziekmelding op 26 januari 2015, heeft het Uwv op 30 september 2015 vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 1 augustus 2018 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsarts geen medische onderbouwing heeft gevonden voor de stelling van appellante dat fulltime werken niet mogelijk is. De deskundige, drs. R. Grob-Braber, heeft geconcludeerd dat appellante op de datum in geding in staat was om maximaal acht uur per dag en veertig uur per week te werken. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beoordeeld en deze niet gevolgd. De Raad heeft geoordeeld dat er geen indicatie was voor een urenbeperking en dat de klachten van appellante als houdings- en spanningsproblemen zijn geduid.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.