In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge en mr. M.J. Hüsen, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een gewijzigde beslissing op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de vraag of de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure is overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met drie jaar en tien maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 4.000,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 5.290,-. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt in verband met het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.