ECLI:NL:CRVB:2020:866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verlening en vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het zorgkantoor werd bekritiseerd over de verlening en vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had geoordeeld dat het zorgkantoor niet verweten kon worden dat het in eerste instantie de bewindvoerder niet had benaderd voor verantwoording van de besteding van het pgb. Appellant en zijn (oud)bewindvoerder hadden het zorgkantoor niet geïnformeerd over het ingestelde bewind, waardoor het zorgkantoor niet op de hoogte was van de situatie. In de bezwaarfase kreeg appellant de kans om alsnog verantwoording af te leggen, maar de overgelegde administratie voldeed niet aan de eisen van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).
De Raad oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag, omdat appellant niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het zorgkantoor niet in redelijkheid kon worden verweten dat het niet eerder om verantwoording had gevraagd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond welke zorg daadwerkelijk was verleend en wat daarvoor was betaald. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 1 april 2020.