ECLI:NL:CRVB:2020:898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1999 ziek is en een WAO-uitkering ontving, heeft in 2016 een herbeoordeling ondergaan. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. Op basis van deze herbeoordeling heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten dat de appellant met ingang van 14 februari 2017 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van de appellant waren onderschat. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet juist waren beoordeeld en dat de informatie van zijn behandelend psychiater leidend zou moeten zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% heeft vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met F.E.M. Boon als griffier.