ECLI:NL:CRVB:2020:919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen en verlaging van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, geboren in 1986, ontving sinds 2004 een Wajong-uitkering vanwege een verstandelijke beperking, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uwv in 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij klachten heeft aan haar linkerarm en dat zij niet kan werken omdat zij geen oppas voor haar kind heeft. De Raad heeft overwogen dat de gronden van appellante in essentie een herhaling zijn van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank had al geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat appellante in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat met haar klachten onvoldoende rekening is gehouden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te verlagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.