ECLI:NL:CRVB:2020:919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
17/5967 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en verlaging van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, geboren in 1986, ontving sinds 2004 een Wajong-uitkering vanwege een verstandelijke beperking, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uwv in 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij klachten heeft aan haar linkerarm en dat zij niet kan werken omdat zij geen oppas voor haar kind heeft. De Raad heeft overwogen dat de gronden van appellante in essentie een herhaling zijn van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank had al geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat appellante in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat met haar klachten onvoldoende rekening is gehouden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te verlagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5967 WAJONG

Datum uitspraak: 9 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 juli 2017, 16/6847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1986, heeft in verband met een verstandelijke
beperking [sinds] 2004 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapte (Wajong 2015) in werking getreden.
1.3.
Bij brief van 8 december 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling
arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling.
1.4.
Bij besluit van 16 juni 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen
heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 dient te worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.5.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
19 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de door appellante gestelde beperkingen en heeft hij uitvoerig gemotiveerd waarom appellante in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur belastbaar is. Dat appellante de verzorging heeft van haar kind is geen omstandigheid die ervoor zorgt dat van arbeidsvermogen geen sprake is. De rechtbank volgt de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft en dat zij in staat is een taak te verrichten in een arbeidsorganisatie.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij klachten heeft aan haar linkerarm,
namelijk een pijnlijk en verdoofd gevoel. Appellante kan met deze arm niets tillen en dragen. De huisarts heeft appellante verwezen naar fysiotherapie en inmiddels is zij verwezen naar een neuroloog. Appellante acht zich verder niet in staat om te werken omdat zij voor haar kind geen oppas heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat met de klachten aan de linkerarm van appellante onvoldoende rekening is gehouden. In verband met deze klachten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de taak ‘bestukken’ niet langer gehandhaafd en voor appellante de taak ‘scannen’ geselecteerd. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat bij deze taak het tillen en dragen een belemmering vormt. Uit de taakomschrijving blijkt dat het gaat om het scannen van documenten en niet dat er gewerkt wordt met zware voorwerpen. Ook overigens is niet gebleken dat deze taak voor appellante niet geschikt is.
4.3.
De stelling van appellante, dat zij niet kan werken omdat zij geen oppas heeft voor haar kind, treft geen doel. Zoals ook volgt uit de uitspraak van de Raad van 15 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:82, wordt bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zoals hier aan de orde geen rekening gehouden met de zorg voor kinderen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat bij appellante geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zodat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond hiervan dient de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 te worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E. Diele