ECLI:NL:CRVB:2020:923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong 2010
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Appellante, geboren in 1996, had eerder een aanvraag ingediend die door het Uwv was afgewezen op basis van de conclusie dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarbij werd gesteld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat appellante geen toestand van volledig en duurzaam arbeidsonvermogen vertoonde, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT) als behandelmethode voor haar klachten wordt betwist en dat de rechtbank een deskundige had moeten inschakelen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat CGT als eerste behandeloptie wordt aanbevolen in de richtlijnen voor chronische vermoeidheid en dat appellante mogelijk baat zou kunnen hebben bij een multidisciplinaire behandeling. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen aanleiding zag om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie was aangetoond.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft ingeschakeld en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.