Uitspraak
18 6303 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
9 april 2018 ingediende bezwaar tegen dit besluit buiten de bezwaartermijn is ingediend. Deze contra-indicaties zijn volgens het college gelegen in de omstandigheid dat appellant zich op
1 juni 2017 heeft gemeld om bijstand aan te vragen en een daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend. Aan appellant is mondeling meegedeeld dat de bijstand is ingetrokken. Daarnaast kon appellant door de aan hem toegezonden uitkeringsspecificatie op de hoogte zijn van de intrekking van de bijstand met ingang van 6 februari 2017.
contra-indicaties opleveren op basis waarvan geoordeeld moet worden dat hij eerder dan op
6 april 2018 bekend is geworden met het besluit van 15 maart 2017, slaagt. De omstandigheid dat appellant op 1 juni 2017 wist dat de bijstand niet meer werd uitbetaald, betekent niet dat hij op de hoogte was van het besluit van 15 maart 2017 waarbij de bijstand is ingetrokken. Vergelijk de uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college verder bevestigd dat aan appellant ook niet bij zijn aanvraag om bijstand in juni 2017 het besluit van 15 maart 2017 is uitgereikt. Met de door het college gestelde mondelinge mededeling aan appellant dat een intrekkingsbesluit is genomen dat hem zal worden toegezonden, is evenmin sprake van bekendmaking van het besluit van 15 maart 2017, nog daargelaten dat deze mondelinge mededeling niet blijkt uit het dossier. Dit betekent dat het besluit van 15 maart 2017 eerst bij e-mailbericht van 6 april 2018 aan de gemachtigde van appellant is verzonden en zo is bekendgemaakt. Het bezwaarschrift van 9 april 2018 is tijdig ingediend. Het college heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 juli 2018;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2017 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 172,- vergoedt.