ECLI:NL:CRVB:2020:938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
18/2109 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering aan appellanten, die beiden in Venray wonen. Appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Akkaya, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Venray, die de bijzondere bijstand voor appellante had ingetrokken omdat zij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Appellant ontving vanaf 27 september 2016 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, maar stelde dat het college op grond van artikel 18 PW de bijzondere bijstand diende af te stemmen op zijn individuele situatie.

De Raad heeft vastgesteld dat er in dit geval geen ruimte is voor afstemming op basis van artikel 18 PW. De kosten van bewindvoering die in rekening zijn gebracht, betreffen zowel appellant als appellante, maar appellant kan geen aanspraak maken op bijzondere bijstand voor kosten die niet hemzelf betreffen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Hillen, met R.B.E. van Nimwegen als griffier.

Uitspraak

18/.2109 PW

Datum uitspraak: 14 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 april 2018, 17/1769 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] en [appellante] , beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek gedaan om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 augustus 2016 is aan appellanten op grond van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend voor de periode van 26 juli 2016 tot en met 31 december 2016. Het ging hierbij om een bedrag van € 172,83 per maand en een eenmalig bedrag van € 754,29 voor intakekosten.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juni 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijzondere bijstand van appellante met ingang van 27 september 2016 ingetrokken, omdat zij vanaf die datum niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Appellant ontvangt vanaf 27 september 2016 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voor een alleenstaande met problematische schulden, tot een bedrag van € 144,02 per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college op grond van artikel 18 van de PW de bijzondere bijstand dient af te stemmen op de individuele situatie van appellant. Appellant heeft te maken met daadwerkelijke kosten van bewindvoering, zowel voor hem als voor appellante ter hoogte van € 172,83.
4.2.
Voor toepassing van artikel 18 van de PW bestaat in dit geval echter geen ruimte. De door de bewindvoerder in rekening gebrachte kosten betreffen weliswaar kosten voor bewindvoering van zowel appellant als van appellante, maar aan kosten die niet hemzelf betreffen kan appellant geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen. Dat de kosten van appellante wel bij appellant in rekening zijn gebracht, maakt het voorgaande niet anders. Vergelijk de uitspraak van 19 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2782.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop is het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade niet voor toewijzing vatbaar.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen