ECLI:NL:CRVB:2020:953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
18/1026 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1999, heeft op 16 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het UWV heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellant op dat moment niet over arbeidsvermogen beschikte, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant heeft diagnoses van ADHD en een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en heeft speciaal VMBO-onderwijs gevolgd. Hij heeft een MBO-opleiding in de logistiek gestart, maar heeft deze moeten staken vanwege zijn klachten.

In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt, onderbouwd met rapporten van een psychiater en een medisch adviseur. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en heeft de conclusie van het UWV bevestigd dat appellant op termijn basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt herhaald en verzocht om een deskundige te benoemen, maar het UWV heeft bevestigd dat de eerdere uitspraak moet worden gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, oordelend dat het UWV inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant op termijn in staat kan zijn om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen, omdat de rapporten van appellant onvoldoende twijfel zaaiden over de juistheid van het standpunt van het UWV. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

18/1026 WAJONG

Datum uitspraak: 15 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 januari 2018, 17/2480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Koolhoven en vergezeld van zijn moeder en grootvader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1999, heeft op 16 augustus 2016 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken blijkt dat bij hem de diagnoses ADHD en een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO zijn gesteld. Appellant heeft speciaal VMBO‑onderwijs gevolgd, met als uitstroomprofiel MBO. Op 8 september 2016 is hij gestart met MBO-1, studierichting logistiek. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek het standpunt ingenomen dat appellant vier uur per dag belastbaar is en gedurende tenminste een uur aaneengesloten kan werken, maar dat hij niet beschikt over werknemersvaardigheden en geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, omdat hij intensieve functionele en persoonlijke begeleiding nodig heeft bij het nakomen van afspraken en begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies. De mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen zich ontwikkelen. Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 13 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 20 oktober 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. Hij heeft zijn opleiding moeten staken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een rapport van 27 juli 2017 van onafhankelijk psychiater drs. S. van de Wouden en een rapport van 31 juli 2017 van medisch adviseur dr. L.J.M. Bollen overgelegd. Op basis van anamnese, hetero-anamnese en een uitgebreid psychiatrisch onderzoek met een psychodiagnostisch onderzoek, heeft psychiater Van de Wouden geconcludeerd dat bij appellant sprake is van ADHD en ASS. Ook zijn er aanwijzingen dat appellant functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Appellant ervaart thans vooral psychische klachten. Hij heeft verschillende belemmeringen in zijn functioneren. Hij kan emotionele problemen van anderen niet goed hanteren, omdat hij een beperkt inlevingsvermogen heeft, hij is beperkt in staat zijn gevoelens op gepaste en adequate wijze naar voren te brengen, samenwerken is problematisch omdat appellant snel in conflict is met anderen en hij is niet in staat zelfstandig een conflict op te lossen. Ook is aannemelijk dat appellant beperkt is in het langdurig vasthouden van de aandacht. Appellant onderschat zijn mogelijkheden en vermijd nieuwe situaties. Verder zijn er beperkingen voor doelmatig handelen, omgaan met conflicten en vervoer. Van der Wouden ziet mogelijkheden voor behandeling middels medicatie en psychologische behandeling, onder andere door coaching en cognitieve gedragstherapie via GGZ. Wat betreft de prognose is volgens de psychiater gunstig dat appellant relatief jong is en zijn sociaal emotionele ontwikkeling nog niet is afgerond. Minder gunstig is dat appellant ondanks jarenlange inzet via behandeling, coaching en speciaal onderwijs momenteel thuis zit zonder goede dag-invulling, waardoor zijn sociaal emotionele ontwikkeling dreigt te stagneren. Ook de diagnose ASS, in combinatie met ADHD en de verdenking van een lichte verstandelijke beperking zijn prognostisch minder gunstig. Van der Wouden heeft geadviseerd professionele hulp in te schakelen van een GGZ-instelling die specifieke kennis heeft van behandeling van mensen met een ASS. Steunend structurerend contact, met cognitief therapeutische kenmerken en psycho-educatie zijn aanbevolen. Dr. Bollen heeft vervolgens geconcludeerd dat op basis van de situatie en ontwikkeling tot nu toe niet aannemelijk is dat verdere verbetering zal optreden.
2.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2017 het ingenomen standpunt dat het arbeidsvermogen niet duurzaam ontbreekt gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij nogmaals gewezen op de jonge leeftijd van appellant en de omstandigheid dat ook volgens de psychiater de sociaalemotionele ontwikkeling nog niet is afgerond. Als appellant wordt gestimuleerd de activiteiten die hij nu ontplooit anders vorm te geven, draagt dat bij aan zijn ontwikkeling. Het dagverhaal van appellant wordt niet goed ingevuld, leidt nergens toe en zou door andere activiteiten kunnen worden doorbroken. Appellant zou moeten toewerken naar zelfstandiger worden onder externe begeleiding.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht en inzichtelijk hebben gemotiveerd dat appellant op termijn basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en als gevolg daarvan op dat moment een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en daarom terecht geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, met verwijzing naar het in beroep overgelegde expertiserapport, en een verklaring van een coach van Coach Point ter zitting van de rechtbank, de eerder aangevoerde gronden gehandhaafd. Alle behandelmogelijkheden die er waren zijn inmiddels gevolgd en hebben geen verbetering gebracht. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige ingeschakeld. Appellant heeft de Raad gevraagd alsnog een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op 2 februari 2017 (zijn achttiende verjaardag) (datum in geding) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had omdat hij niet over werknemersvaardigheden beschikte en geen taak kon uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.1.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.
4.1.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.1.3.
Het gaat het bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:1018) voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zullen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en/of de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv zich inzichtelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat appellant op termijn basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en als gevolg daarvan een taak zal kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst en omvang van de aandoeningen, zoals die ook in de in beroep ingebrachte rapporten zijn vastgesteld, daarbij zijn onderschat. Op de datum in geding werd geen specifieke psychische behandeling gevolgd. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is navolgbaar uiteengezet dat er een noodzaak bestond voor een intensieve screening en dat er, gelet op de aandoeningen en leeftijd van appellant, vormen van gerichte, individuele therapie waren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk uiteengezet dat uit overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat van belang is dat appellant uit de privésfeer komt en met intensieve begeleiding binnen dagbesteding kan werken aan het vergroten van zijn zelfstandigheid en aspecten binnen het arbeidsethos en werknemersvaardigheden. De begeleiding zal intensief moeten zijn en op een coachende, sturende en begripvolle wijze moeten plaatsvinden. Door het opdoen van positieve ervaringen in dagbesteding zal appellant een ontwikkeling doormaken, waardoor zijn zelfstandigheid kan toenemen en zijn begeleidingsbehoefte kan afnemen. In algemene zin heeft appellant tijdens zijn opleiding laten zien dat hij instructies kan uitvoeren. Daarbij zal hij moeten worden ondersteund, maar met therapie en begeleiding is verdere ontwikkeling op dit gebied mogelijk. Dit is in lijn met de therapeutische suggesties van psychiater Van der Wouden, die ook heeft gesignaleerd dat de sociaal emotionele ontwikkeling van appellant dreigt te stagneren.
4.3.
Dat Van der Wouden de prognose, alles overwegende, in overwegende mate als ongunstig heeft ingeschat leidt niet tot een ander oordeel, omdat Van der Wouden daarbij heeft meegewogen dat appellant op dat moment thuis zat zonder goede daginvulling als school of dagbesteding. Van der Wouden heeft deze omstandigheid ook als onderhoudende factor van belang geacht. De in 2.2. vermelde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is begrijpelijk en, mede nu ook psychiater Van der Woude heeft uiteengezet dat appellant zich zal moeten losmaken van zijn moeder en de overgang naar een andere woonsituatie zal moeten maken, navolgbaar.
4.4.
Ook de ervaringen van de coach van Coach Point leiden niet tot een ander oordeel over de inschatting van de ontwikkeling van de participatiemogelijkheden van appellant op de datum in geding. Uit de evaluatie van Coach Point van 26 augustus 2015 blijkt dat appellant destijds vooruitgang liet zien op verschillende terreinen, waardoor enerzijds gericht werd op doorontwikkeling van vaardigheden en anderzijds nieuwe doelen aan het licht kwamen. Aanbevolen werd de begeleiding te intensiveren, waardoor vaardigheden regelmatiger geoefend zouden kunnen worden en de geleerde vaardigheden sneller zouden beklijven. De overwegingen in de rapporten van het Uwv die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit zijn hiermee niet in tegenspraak.
4.5.
De stelling dat inmiddels alle mogelijke behandelingen zijn gevolgd en geen resultaten zijn geboekt treft geen doel. Het gaat immers over de prognose op de datum in geding. Bovendien is deze stelling niet onderbouwd en is onduidelijk hoe die zich bijvoorbeeld verhoudt tot het verhandelde ter zitting, waarbij naar voren is gekomen dat appellant in het kader van dagbesteding een heftruckcertificaat heeft behaald en heftruckwerkzaamheden heeft verricht.
4.6.
Nu met de door appellant overgelegde rapporten onvoldoende twijfel is gezaaid over de juistheid van het standpunt van het Uwv ziet de Raad, in navolging van de rechtbank, geen aanleiding een deskundige te raadplegen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.M. Welling