ECLI:NL:CRVB:2020:972
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde ZW-uitkering en recht op ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de rechtmatigheid van een Ziektewet (ZW) uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Appellante had zich op 1 maart 2017 ziek gemeld met terugwerkende kracht per 15 juni 2016. Het Uwv had haar op voorschotbasis een ZW-uitkering verstrekt, maar later vastgesteld dat zij geen recht had op deze uitkering. Het Uwv vorderde een bedrag van € 6.300,40 terug van appellante, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank en uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante onverschuldigd ZW-uitkering had ontvangen over de periode van 6 maart 2017 tot en met 9 juli 2017. Appellante had in hoger beroep haar eerdere standpunten herhaald, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was geweest om aan de betalingsregeling te voldoen, aangezien zij de gehele vordering inmiddels had terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met H.S. Huisman als griffier.