ECLI:NL:CRVB:2021:1016
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Herroeping en terugvordering van bijstandsverlening met betrekking tot kosten van rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 7 augustus 2006 bijstand ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. De intrekking vond plaats op 13 maart 2017, omdat appellante niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Na bezwaar en aanvullende informatie van appellante, heeft het college op 7 september 2017 het eerdere besluit herzien en de intrekking en terugvordering van de bijstand laten vervallen. Het college verklaarde het bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit van 13 maart 2017 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat appellante geen belang meer had bij een beslissing op haar bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 8 september 2017 ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat het college meer kosten van rechtsbijstand zou moeten vergoeden. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor een hogere vergoeding, omdat de gemaakte kosten niet voortvloeiden uit een situatie die rechtvaardigde dat meer kosten vergoed zouden moeten worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een beoordeling van haar bezwaar.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden met bijna twee maanden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan appellante, evenals een vergoeding van € 267,- voor proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.