ECLI:NL:CRVB:2021:102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten voor persoonsgebonden budget in het kader van AWBZ-zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten door het zorgkantoor aan appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het zorgkantoor had de verantwoording van de besteding van het pgb over de jaren 2013 en 2014 afgekeurd, omdat appellante niet had aangetoond dat de ontvangen zorg daadwerkelijk was geleverd en dat deze zorg aan de voorwaarden van de AWBZ voldeed. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd van de besteding van het pgb aan AWBZ-zorg. De Raad oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb voor de jaren 2013 en 2014 op nihil vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder is. De Raad bevestigde dat de kwetsbaarheid van appellante geen rechtsgrond biedt voor een zorgplicht van het zorgkantoor in deze context.
De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.