ECLI:NL:CRVB:2021:1037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en belastbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 19 mei 2016 ziek meldde met lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde haar aanvraag op basis van de vaststelling dat zij met ingang van 17 mei 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante pasten. Appellante had aangevoerd dat er verdergaande beperkingen vastgesteld hadden moeten worden, maar de Raad oordeelde dat de FML van 5 maart 2018 adequaat was en dat de medische informatie die appellante aanvoerde niet leidde tot een andere conclusie.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier.