In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving sinds 24 februari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een rechtmatigheidsonderzoek door de gemeente Rotterdam, waarbij kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant werden geconstateerd, heeft het college besloten de bijstand van appellant te herzien en een bedrag van € 3.225,58 terug te vorderen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering vastgesteld op € 2.808,57.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat de stortingen en bijschrijvingen niet als inkomen kunnen worden aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen en bijschrijvingen niet als inkomen moeten worden beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant in beginsel tot zijn middelen worden gerekend, en dat appellant deze had moeten melden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over het terug te vorderen bedrag en de kosten van de procedure aan appellant vergoed. De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om alle relevante financiële gegevens te melden en de reikwijdte van het begrip inkomen in het kader van de Participatiewet.