ECLI:NL:CRVB:2021:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een dwangsom en prematuur ingediende ingebrekestelling in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, dat door appellante was ingediend na een afwijzing van een dwangsom. Appellante had in 2016 een dieetkostenvergoeding ontvangen, maar deze werd vanaf januari 2017 niet meer uitbetaald. In haar bezwaarschrift van 31 januari 2017 maakte zij bezwaar tegen het uitblijven van de betaling, maar dit bezwaarschrift bevatte geen gronden. De gemachtigde van appellante, mr. A. Dinc, diende later ook een bezwaarschrift in zonder gronden, maar vroeg om een termijn voor het aanvullen van de gronden. Het college verleende deze termijn en schorste de beslistermijn, waardoor deze werd verlengd tot 22 mei 2017.
De ingebrekestelling van appellante op 28 april 2017 werd door de Raad als prematuur beschouwd, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de gronden van appellante niet voldoende waren om het hoger beroep te laten slagen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de dwangsom terecht was afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van voldoende gronden in bezwaarprocedures en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een ingebrekestelling.