ECLI:NL:CRVB:2021:1192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na toegenomen klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant had zich ziek gemeld met neuralgische amyotrofie en had eerder een WGA-uitkering aangevraagd, die was geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een melding van toegenomen klachten in 2018, heeft het Uwv opnieuw geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, met de stelling dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten en de informatie van zijn behandelaars. Het Uwv heeft echter in zijn verweerschrift gesteld dat er geen toename van beperkingen was, en dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds van toepassing waren. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de medische situatie niet is verslechterd in de relevante periode. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aangevoerde klachten niet leiden tot een andere conclusie. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant moet vergoeden, maar ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.