ECLI:NL:CRVB:2021:1204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die als metselaar werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na bezwaar tegen de beëindiging van deze uitkering en de afwijzing van zijn WIA-aanvraag, werd hem alsnog een WIA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 70,28%.
De rechtbank Roermond had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn gezondheidstoestand was veranderd en dat er onvoldoende functies konden worden geduid. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was verricht en dat de beperkingen van appellant juist waren vastgesteld. De rapporten van de verzekeringsartsen waren voldoende gemotiveerd en de rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 70,25% was vastgesteld, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.