ECLI:NL:CRVB:2021:1271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
19/2625 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 27 mei 2019 de bestreden besluiten van het dagelijks bestuur heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit op regelmatige wijze was verzonden naar de betrokkene. De betrokkene, die sinds 2016 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een controleformulier niet teruggestuurd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht. Het dagelijks bestuur had vervolgens de bijstand ingetrokken en kosten teruggevorderd. In hoger beroep voerde het dagelijks bestuur aan dat het opschortingsbesluit aangetekend was verzonden en dat er een afhaalbericht was achtergelaten. Echter, de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de overgelegde track & trace-gegevens niet voldoende bewijs boden dat het besluit daadwerkelijk op het adres van de betrokkene was aangeboden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de twijfel over de verzending niet voor rekening van de betrokkene mocht komen. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene en werd griffierecht geheven.

Uitspraak

19 2625 PW, 19/2627 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 1 juni 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 mei 2019, 18/4835 en 18/4836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.W.A. Verhaard, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W. Franke. Betrokkene is verschenen, samen met mr. Verhaard.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2018 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2018 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW opgeschort, omdat betrokkene een controleformulier niet aan het dagelijks bestuur heeft teruggezonden. Het dagelijks bestuur heeft betrokkene in het opschortingsbesluit in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 12 februari 2018 het formulier en bijbehorende bewijsstukken in te leveren. Betrokkene heeft hier niet op gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 21 februari 2018 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van 1 februari 2018 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken, het voor betrokkene gereserveerde vakantiegeld verrekend, de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 488,39 van betrokkene teruggevorderd en de bijzondere bijstand voor budgetbeheer beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 7 maart 2018 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur betrokkene in verband met de schending van de inlichtingenverplichting een waarschuwing gegeven op grond van artikel 18a, vierde lid, van de PW.
1.5.
Bij besluiten van 11 juni 2018 (bestreden besluiten) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de besluiten 1 en 2 herroepen. De rechtbank heeft daartoe kort gezegd overwogen dat het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opschortingsbesluit is verzonden.
3. In hoger beroep heeft het dagelijks bestuur zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het dagelijks bestuur heeft in hoger beroep aangevoerd dat het opschortingsbesluit aangetekend is verzonden en heeft alsnog gegevens overgelegd van de zogenoemde track & trace-code. Het dagelijks bestuur stelt dat daarmee aannemelijk is dat het opschortingsbesluit aangetekend is verzonden en ook dat de brief is aangeboden op het adres van betrokkene met achterlaten van een afhaalbericht.
4.2.
Deze grond slaagt niet. Indien – zoals in dit geval – de belanghebbende de ontvangst van een aangetekend verzonden stuk ontkent, zal onderzocht moeten worden of het stuk door de postdienst op regelmatige wijze aan het adres van de betrokkene is aangeboden. Het dagelijks bestuur heeft weliswaar gegevens van de track & trace-code overgelegd, maar daaruit blijkt niet van een mededeling van de postdienst dat er een (poging tot) aanbieding van een stuk op het adres van betrokkene heeft plaatsgevonden waarbij niemand is aangetroffen, waarna het stuk vervolgens niet is afgehaald. Op de overgelegde uitdraai staat weliswaar dat het oorspronkelijke bezorgadres het adres van betrokkene is, maar niet dat het stuk daar daadwerkelijk is aangeboden, waarna het stuk niet is afgehaald. Dat wordt ook niet aannemelijk in combinatie met de tekst boven de statusbalk op de uitdraai, waar staat “Zending af te halen bij postbuslocatie”. De enige postbuslocatie die op de uitdraai wordt genoemd, is het postbusnummer van het Dagelijks bestuur, met als bezorgmoment “Vrijdag 23 februari”. Dit geheel biedt onvoldoende garanties om de conclusie te rechtvaardigen dat het opschortingsbesluit op regelmatige wijze is aangeboden op het adres van betrokkene en dat dit stuk na achterlating van een afhaalbericht niet is opgehaald. Twijfel op dit punt dient niet voor rekening en risico van betrokkene te komen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde grond niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand.
6. Van het dagelijks bestuur wordt bovendien op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
€ 1.068,-;
- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht van € 519,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. Beerens