Uitspraak
18 3238 WIA
2 mei 2018, 17/5488 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had zich ziek gemeld op 12 april 2010 en ontving vanaf 22 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 34,84%, waarna appellante geen recht meer had op een WIA-uitkering per 3 april 2017. Appellante heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een wijziging van de belastbaarheid en een nieuwe vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 35,24%. De rechtbank oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist waren en dat er geen aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct zijn weergegeven en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen vanwege haar longklachten en psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de FML aan te passen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische belastbaarheid van appellante overtuigend hebben gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die aanleiding geeft tot een andere conclusie.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 20 januari 2021.