In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 december 2018. Appellant, die zich op 21 september 2015 ziek meldde met rugklachten, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant belastbaar was met inachtneming van de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 september 2017. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld en dat de argumenten van appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen waren van eerdere gronden. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de juistheid van de FML in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hadden dat appellant medisch geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks zijn rugklachten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in het proces. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.