ECLI:NL:CRVB:2021:1342
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 63,50%. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich op 11 november 2015 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was. In bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 63,50%, wat door de rechtbank Rotterdam werd bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn klachten, waaronder hartproblemen en tintelingen, niet goed waren beoordeeld.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stellingen onderbouwden. De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, passend waren voor appellant, en dat zijn klachten niet voldoende waren onderbouwd om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.