ECLI:NL:CRVB:2021:1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
19/1882 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van Wajong-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1986, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen Wajong-uitkering toe te kennen. De weigering was gebaseerd op de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van appellante pas na haar zeventiende jaar is ontstaan, terwijl zij in die periode werkzaam was. Appellante had eerder, in 2008 en 2013, aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, die beide waren afgewezen. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen medische gronden waren om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Tijdens de zitting op 25 maart 2021, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, werd het standpunt van het Uwv verdedigd door een vertegenwoordiger. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar medische klachten, in staat was om een kappersopleiding te volgen en in verschillende functies te werken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen reden is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1882 WAJONG

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 maart 2019, 18/4483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 25 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Ait-Moha.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft met een door het Uwv op
5 oktober 2007 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wajong aangevraagd. Daarbij heeft zij vermeld dat zij sinds anderhalf jaar onder behandeling is voor migraine en nekklachten en dat sinds 11 juni 2007 de klachten zijn verergerd door een auto-ongeluk, waarvoor zij in behandeling is bij een fysiotherapeute.
1.2.
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een
Wajong-uitkering toe te kennen op de grond dat de arbeidsongeschiktheid ruim na het zeventiende jaar is ontstaan in een periode dat appellante werkte. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 20 december 2007 ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft op 22 augustus 2013 opnieuw een aanvraag om Wajong-uitkering ingediend. Bij besluit van 3 september 2013 heeft het Uwv de aanvraag opnieuw afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden om terug te komen van het besluit van 2 januari 2008.
1.4.
Appellante is in 2012 met psychische klachten uitgevallen voor haar werk als verkoopmedewerker voor 24 uur per week. Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het Uwv appellante per einde wachttijd een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80% of meer.
1.5.
Appellante heeft bij brief van 6 februari 2018 het Uwv verzocht om terug te komen van de besluiten van 2 januari 2008 en 3 september 2013. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 april 2018 het verzoek om terug te komen van de genoemde besluiten van 2 januari 2008 en 3 september 2013 afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 11 september 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 april 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er onvoldoende medische argumenten zijn om op het zeventiende/achttiende levensjaar beperkingen aan te nemen ten gevolge van ziekte en/of gebrek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de verzekeringsartsen van het Uwv gevolgd in hun conclusie dat uit alle stukken die zich daarover in het dossier bevinden, niet kan worden opgemaakt dat appellante in het zeventiende/achttiende levensjaar dan wel in de vijf jaar daarna, ook te maken had met arbeidsbeperkingen. Daarbij is van belang dat appellante, ondanks haar medische klachten, de kappersopleiding heeft gevolgd en in verscheidene functies over een langere periode werkzaam is geweest. Pas in 2012 is appellante zodanig uitgevallen voor haar werkzaamheden dat dit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft geleid. Appellante heeft niet onderbouwd dat zij haar opleiding en haar werkzaamheden vanwege haar beperkingen niet normaal heeft kunnen doen. Anders dan appellante kennelijk meent, is het in dit geval niet aan het Uwv maar aan haar om daarover informatie bijeen te brengen. Dat appellante in de jaren van haar zeventiende/achttiende levensjaar dan wel in de vijf jaar daarna arbeidsbeperkingen heeft ondervonden van de diagnoses die thans uit de medische stukken naar voren komen, heeft zij dus niet toereikend onderbouwd. De door appellante naar voren gebrachte argumenten en stukken geven dan ook geen aanleiding voor onduidelijkheid over of twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat beperkingen over de van belang zijnde periode niet zijn vast te stellen. Daarmee heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij ondanks haar medische klachten de kappersopleiding heeft gevolgd en in verscheidene functies over een langere periode werkzaam is geweest. Appellante vindt dat er onvoldoende is gekeken op welke wijze zij de kappersopleiding heeft gevolgd en daarna werkzaamheden heeft verricht. Appellante is van mening dat als alle medische gegevens vanaf de vroege kindertijd op een rijtje worden gezet, dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat er sprake is van zodanige klachten/beperkingen dat minimaal sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 25%.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het verzoek van 6 februari 2018 een inhoudelijke beoordeling verricht met betrekking tot de vraag of appellante alsnog als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Daarbij heeft het Uwv de oorspronkelijke besluiten van
2 augustus 2008 en 3 september 2013 in volle omvang heroverwogen. Dit betekent dat het bestreden besluit zal worden getoetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware het een eerste besluit op de aanvraag.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beschikbare medische gedingstukken geen aanleiding hebben gegeven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante in het zeventiende/achttiende levensjaar, dan wel in de periode van vijf jaar daarna. Daarbij hebben de verzekeringsartsen terecht in aanmerking genomen dat appellante, ondanks haar medische klachten, de kappersopleiding heeft gevolgd en in verscheidene functies over een langere periode werkzaam is geweest. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zij haar opleiding, die zij met succes heeft afgerond, en haar werkzaamheden wegens haar beperkingen niet normaal heeft kunnen uitvoeren. Uit het voorgaande volgt, dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van de besluiten van 2 januari 2008 en
3 september 2013.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D.S. Barthel