ECLI:NL:CRVB:2021:1372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/2579 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot medisch advies en besluitvorming door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster die sinds 30 juli 2012 ziek is door psychische klachten. De werkneemster had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv in 2018 werd vastgesteld dat zij gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheid van 62,52%. De gemeente, als appellante, was het niet eens met dit besluit en stelde dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad heeft de rapporten van de medisch adviseur en psychiater in overweging genomen en geconcludeerd dat de werkneemster ernstige beperkingen vertoont op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende medische grondslag had voor het bestreden besluit en dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Het hoger beroep van de gemeente slaagde, en de Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv, waarbij het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de werkneemster. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 6.875,97 bedroegen.

Uitspraak

19 2579 WIA

Datum uitspraak: 9 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 april 2019, 18/2591 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Gemeente [appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft als derde-belanghebbende deelgenomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021. Namens appellante zijn verschenen [naam 1] en medisch adviseur [naam 2] . Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer. Werkneemster is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werkneemster was laatstelijk werkzaam bij appellante als [functie] . Op 30 juli 2012 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan werkneemster met ingang van 5 augustus 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan werkneemster met ingang van 5 augustus 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.2.
Op 7 augustus 2017 heeft appellante een verzoek om een herbeoordeling ingediend bij het Uwv. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee voldoet aan de voorwaarden voor een IVAuitkering. In het kader van deze herbeoordeling heeft werkneemster op 29 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat zij belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 62,52%. Het Uwv heeft bij besluit van 11 januari 2018 vastgesteld dat werkneemster met ingang van 29 november 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat dit tot 1 februari 2020 geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat voldoende rekening is gehouden met de klachten van de werkneemster. Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen bij doelmatig en zelfstandig handelen worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep het standpunt dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, herhaald. Volgens appellante heeft werkneemster geen duurzame mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Ter onderbouwing heeft appellante verwezen naar de rapporten van medisch adviseur [naam 2] van 8 april 2021 en 14 januari 2019, een psychologisch rapport van november 2018 en de in beroep overgelegde expertise van psychiater Kaymaz van 16 oktober 2018.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 november 2017 heeft vastgesteld op 62,52%.
4.3.
Medisch adviseur [naam 2] heeft in de rapporten van 8 april 2021 en 14 januari 2019 gemotiveerd dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Werkneemster heeft ernstige stoornissen en beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij sprake is van marginaal functioneren op microniveau en ernstige beperkingen in functioneren op meso- en macroniveau, met name op het gebied van zelfstandig handelen en doelmatig handelen. Volgens [naam 2] zijn er meerdere medische aandoeningen die elkaar wederzijds versterken en elkaar negatief beïnvloeden. Uit het psychologisch rapport van november 2018 blijkt dat werkneemster op allerlei gebieden structureel tegen problemen aanloopt en er beperkingen gezien worden in de sociale communicatie en sociale interactie, en beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten. Psychiater Kaymaz heeft in haar rapport gemotiveerd dat werkneemster ernstige knelpunten heeft in haar persoonlijk en sociaal leven. In de bijkomende dagelijkse activiteiten, zoals plannen, organiseren, coördineren, sociale contacten, huishoudelijke taken, administratie en de opvoeding van haar kind is zij inefficiënt, ongecoördineerd en hulpbehoeftig van anderen. Werkneemster kan geen boodschappen doen, zij heeft minimaal tot geen sociale contacten en zij kan vrijwilligerswerk niet aan. Volgens Kaymaz is de belastbaarheid niet meer te vergroten. Als de rapporten in onderlinge samenhang worden bezien kan het standpunt van het Uwv, dat werkneemster benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft, niet worden gevolgd. Uit de verschillende rapporten en de beschikbare medische informatie in het dossier blijkt dat werkneemster een uiterst kwetsbaar persoon is met zeer ernstige beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Medisch adviseur [naam 2] wordt daarom gevolgd in haar oordeel dat werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft.
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen vloeit voort dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag. Het bestreden besluit kan wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door een nader besluit van het Uwv. Het Uwv zal moeten beoordelen of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster ook duurzaam is en welke gevolgen dat heeft voor de aanspraken van werkneemster op grond van de Wet WIA.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het Uwv opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in beroep en € 1.068,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. De gevraagde vergoeding in verband met het rapport van psychiater Kaymaz komt gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en gelet op het in artikel 8 van Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldende tarief in 2018, wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 122,63. Door Kaymaz is 12 uur besteed zodat er een vergoeding van € 1.780,59 (inclusief omzetbelasting) voor toewijzing in aanmerking komt. Daarnaast komen de kosten van de rapporten van medisch adviseur [naam 2] van € 1.623,15 en € 1.336,23, in totaal € 2959,38 voor vergoeding in aanmerking. In totaal is het Uwv € 6.875,97 aan kosten aan appellant verschuldigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 mei 2018;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 6.875,97;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Géron