In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster die sinds 30 juli 2012 ziek is door psychische klachten. De werkneemster had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv in 2018 werd vastgesteld dat zij gedeeltelijk arbeidsgeschikt was, met een arbeidsongeschiktheid van 62,52%. De gemeente, als appellante, was het niet eens met dit besluit en stelde dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad heeft de rapporten van de medisch adviseur en psychiater in overweging genomen en geconcludeerd dat de werkneemster ernstige beperkingen vertoont op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende medische grondslag had voor het bestreden besluit en dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Het hoger beroep van de gemeente slaagde, en de Raad vernietigde het eerdere besluit van het Uwv, waarbij het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de werkneemster. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 6.875,97 bedroegen.