ECLI:NL:CRVB:2021:1384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20/983 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing en schadevergoeding in het ambtenarenrecht met betrekking tot de functie van Generalist GGP, Vreemdelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herplaatsing van een ambtenaar, betrokkene, die was aangewezen als herplaatsingskandidaat in de functie van Generalist GGP, Vreemdelingen. De korpschef van politie had betrokkene herplaatst, maar betrokkene stelde dat zij in de referteperiode ononderbroken werkzaamheden had verricht die in overwegende mate voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP, Vreemdelingen. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en haar per 1 juli 2016 in de functie Senior GGP, Vreemdelingen geplaatst. De korpschef ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de referteperiode ononderbroken werkzaamheden had verricht die wezenlijk afweken van haar voormalige functie en die voldeden aan de eisen voor de functie Senior GGP. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-, te betalen door zowel de korpschef als de Staat der Nederlanden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

20.983 AW

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2020, 17/3104 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.A. Kouwenoord een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft een verzoek gedaan om veroordeling tot vergoeding van schade wegens schending van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Mathura en G. Tunali. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenoord.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van betrokkene voor de reorganisatie Politiewet 2012 – die het vertrekpunt vormt bij de functievergelijking – vastgesteld op de functie van Generalist Tactische Opsporing, Vreemdelingen, gewaardeerd op salarisschaal 7, de LFNP-functie waarnaar betrokkene op
1 januari 2012 is overgegaan. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Na zijn voornemen hiertoe kenbaar te hebben gemaakt en betrokkene daarop haar zienswijze had ingediend, heeft de korpschef betrokkene bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2017 (bestreden besluit), met ingang van 1 juli 2016 aangewezen als herplaatsingskandidaat en haar gelijktijdig met ingang van diezelfde datum herplaatst in de functie van Generalist GGP, Vreemdelingen, gewaardeerd in salarisschaal 7, in de formatie van de eenheid [eenheid], Dienst [dienst], team [team], met als plaats van tewerkstelling [plaats tewerkstelling].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het besluit van 10 juni 2016 te herroepen en betrokkene per 1 juli 2016 te plaatsen in de functie Senior GGP, Vreemdelingen, salarisschaal 8. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de hier aan de orde zijnde referteperiode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2016 onafgebroken tijdelijke werkzaamheden heeft verricht die in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Senior GGP, Vreemdelingen, zodat haar beroep op de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie), zoals aangevuld met de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 (Aanvulling), slaagt.
3.1.
De korpschef keert zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, zoals aangevuld met de Aanvulling, en dat er zodoende aanleiding bestaat om haar met ingang van 1 juli 2016 te plaatsen op de door haar geambieerde functie van Senior GGP, salarisschaal 8.
3.2.
Betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep
4.1.
In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
4.2.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor situaties waarin een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie – dus tot juli 2016 – gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. Volgens de Aanvulling moet de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd, worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie” in de betrokken LFNP-functie.
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker.
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd.
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.3.1.
Met de korpschef is de Raad van oordeel dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de referteperiode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2016 ononderbroken werkzaamheden heeft uitgevoerd die afwijken van zowel haar voormalige korpsfunctie van Generalist Tactische Opsporing, Vreemdelingen, schaal 7, als van de haar toegekende LFNP-functie van Generalist GGP, Vreemdelingen, schaal 7 en die in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de geambieerde functie Senior GGP, schaal 8.
4.3.2.
In de periode van 1 september 2012 tot 1 januari 2014 is betrokkene in het kader van een Leer Ontwikkeltraject (LOT-traject) werkzaam geweest in de korpsfunctie [functie]. Gelet op de aard en het doel van het LOT-traject van betrokkene kent de korpschef terecht betekenis toe aan het gegeven dat tot 1 januari 2014 sprake was van zo’n traject. In dit kader wijst de Raad erop dat de Notitie en de Aanvulling tot doel heeft om een langdurig en tijdelijk – van de oude korpsfunctie en LFNP-functie afwijkend – samenstel van werkzaamheden dat niet kon worden geformaliseerd door de reorganisatie, te formaliseren door een plaatsing.
4.3.3.
Uit de beoordelingsformulieren die zien op de periode van 1 juli 2013 tot 1 januari 2014 volgt dat betrokkene is beoordeeld voor haar werkzaamheden als Senior Thematische Rechercheur, maar hieruit valt niet op te maken dat zij in deze periode in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid heeft verricht. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode tot 1 januari 2014, ondanks dat zij werkzaam was in het kader van een LOT-traject, volledig zelfstandig in overwegende mate de niveaubepalende elementen van de functie Senior GGP heeft verricht en daarvoor de verantwoordelijkheid droeg.
4.3.4.
Betrokkene heeft er nog op gewezen dat de functie van [functie], volgens de transponeringstabel, behorende bij de Regeling vaststelling LFNP, per 1 januari 2012 is overgegaan naar de LFNP-functie van Senior Tactische Opsporing. Collega’s van betrokkene met de functie van Senior Tactische Opsporing zijn geplaatst in de functie van Senior GGP. Deze redenatie kan betrokkene niet baten. De transponeringstabel kent het systeem van “matchen op schaal” en vereist niet het daadwerkelijk feitelijk hebben vervuld van het samenstel van taken en verantwoordelijkheden in de LFNP-functie waarnaar wordt overgegaan (vergelijk de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550). De Notitie en de Aanvulling kennen die voorwaarde van feitelijke taakvervulling wel.
De oorspronkelijke functie van betrokkene is in de onderhavige procedure een gegeven. Daarnaast is tussen partijen niet langer in geschil dat de door de korpschef gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en uitvoeringsafspraken. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1851 en in het bijzonder naar de aangewezen volgorde van plaatsing ingevolge artikel 8, derde lid, van de Regeling landelijk sociaal statuut politie.
4.4.
Geen aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notitie en de Aanvulling om. De Raad zal dan ook de aangevallen uitspraak vernietigen en doende wat de rechtbank zou behoren te doen het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
De redelijke termijn
4.5.1.
Betrokkene heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.5.2.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als dat van betrokkene om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
4.5.3.
Voor dit geval betekent dat het volgende. Vanaf de ontvangst door de korpschef van het bezwaarschrift van betrokkene op 19 juli 2016 tot de datum van de uitspraak van de Raad op 3 juni 2021 zijn vier jaar en ruim tien maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door de korpschef bijna elf maanden geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 10 juli 2017 tot de uitspraak op 18 februari 2020 twee jaar en meer dan zeven maanden geduurd, en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 9 maart 2020 tot de datum van deze uitspraak op 3 juni 2021, een jaar en bijna drie maanden geduurd.
4.5.4.
De Raad heeft in de zaak zelf en de opstelling van partijen geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de lengte van de procedure meer dan vier jaar, waarvan zes maanden voor het bestuursorgaan en 3,5 jaar voor de rechterlijke instanties, zou mogen bedragen. De conclusie is dat de redelijke termijn met tien maanden is overschreden. Hiervan zijn ruim vier maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en ruim vijf maanden aan de rechterlijke fase.
4.5.5.
Uit 4.5.1 tot en met 4.5.4 volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Een bedrag van € 500,- komt voor rekening van de korpschef en € 500,- komt voor rekening van de Staat.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Deze worden begroot op € 267,- (1 punt x weging 0,5 voor het verzoek om schadevergoeding). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2017 ongegrond;
- veroordeelt de korpschef tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,–;
- veroordeelt de Staat de Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel