ECLI:NL:CRVB:2021:1399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als begeleider van gehandicapten werkte, had zich op 26 maart 2015 ziek gemeld en vroeg een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze aanvankelijk, maar na bezwaar werd de uitkering met terugwerkende kracht toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld per 26 maart 2015 en op 35,7% per 18 januari 2017. Appellante ging in beroep tegen de vaststelling van 35,7% en de rechtbank verklaarde haar beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid niet correct had ingeschat, met name voor zitten en staan. De Raad benoemde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige, die concludeerde dat de belastbaarheid van appellante op 18 januari 2017 conform de FML van 16 maart 2018 was. De Raad oordeelde dat de deskundige de medische situatie van appellante overtuigend had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde.