ECLI:NL:CRVB:2021:1401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als trailermonteur werkte, meldde zich ziek met rugklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De artsen hadden dossieronderzoek gedaan, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de klachten van appellant konden worden verklaard op basis van een hernia, en dat het protocol Aspecifieke lage rugpijn niet van toepassing was. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de FML voor onjuist te houden en dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen van appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.