In deze zaak heeft appellant, die van 1984 tot 1994 in Nederland woonde, op 29 november 1999 een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Deze aanvraag werd op 2 juli 2002 afgewezen door het Uwv, omdat appellant onvoldoende gegevens had aangeleverd. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar aangetekend. Op 18 september 2018 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag op 28 december 2018 buiten behandeling gesteld, wederom wegens onvoldoende informatie. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 4 april 2019 (bestreden besluit 1). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 16 juni 2021 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om de benodigde gegevens aan te leveren, maar hieraan niet heeft voldaan. Hierdoor kon het Uwv niet beoordelen of appellant recht had op de gevraagde WAO-uitkering. De Raad heeft zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit 1 vernietigd, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant dient te vergoeden.