ECLI:NL:CRVB:2021:1435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
19/5418 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag WAO-uitkering na onvoldoende informatie

In deze zaak heeft appellant, die van 1984 tot 1994 in Nederland woonde, op 29 november 1999 een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Deze aanvraag werd op 2 juli 2002 afgewezen door het Uwv, omdat appellant onvoldoende gegevens had aangeleverd. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar aangetekend. Op 18 september 2018 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag op 28 december 2018 buiten behandeling gesteld, wederom wegens onvoldoende informatie. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een beslissing op bezwaar van 4 april 2019 (bestreden besluit 1). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 16 juni 2021 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om de benodigde gegevens aan te leveren, maar hieraan niet heeft voldaan. Hierdoor kon het Uwv niet beoordelen of appellant recht had op de gevraagde WAO-uitkering. De Raad heeft zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit 1 vernietigd, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant dient te vergoeden.

Uitspraak

19 5418 WAO, 20/1714 WAO

Datum uitspraak: 16 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (19/2584) van 22 november 2019 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere beslissing op bezwaar van 16 maart 2020 ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant heeft van 1984 tot 1994 in Nederland gewoond. Op 29 november 1999 heeft hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverekering (WAO) aangevraagd. Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het Uwv deze aanvraag – onder toepassing van het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – afgewezen, omdat appellant onvoldoende gegevens heeft toegezonden om op zijn aanvraag te kunnen beslissen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar aangetekend.
1.2.
Appellant heeft op 18 september 2018, ontvangen op 13 november 2018, wederom om toekenning van een WAO-uitkering verzocht. Daarop heeft het Uwv op 28 november 2018 aan appellant verzocht om toezending van diverse gegevens, waaronder informatie over zijn medische behandelingen en medicijnen. Appellant heeft hierop op 14 december 2018 gereageerd en gesteld dat hij niet meer over gegevens beschikt. Bij besluit van 28 december 2018 heeft het Uwv appellant bericht dat het recht op een WAO-uitkering van appellant niet kan worden vastgesteld en dat daarom besloten is om de aanvraag niet verder te behandelen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2019 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2018 ongegrond verklaard en gesteld dat er geen redenen zijn om terug te komen van het besluit van 2 juli 2002.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals bij de rechtbank, naar voren gebracht dat hij meent aanspraak te kunnen maken op een WAO-uitkering en dat hij alle gegevens die hem ter beschikking staan reeds heeft ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft op 16 maart 2020 (bestreden besluit 2) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarin is besloten dat het bezwaar van appellant ongegrond wordt geacht, omdat terecht is besloten de aanvraag van appellant niet verder in behandeling te nemen omdat appellant geen relevante gegevens heeft aangedragen en ook het Uwv geen nadere gegevens heeft kunnen achterhalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Met bestreden besluit 2 is het Uwv niet tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant. Op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb heeft het hoger beroep dan ook mede betrekking op bestreden besluit 2.
4.3.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4.4.
Het Uwv heeft het verzoek van appellant van 18 september 2018 opgevat als een aanvraag om hem een WAO-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende informatie heeft overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen. Uit de stukken blijkt dat appellant – meermaals - in de gelegenheid is gesteld om de voor die beoordeling nodige gegevens in te brengen en dat hij hieraan niet heeft voldaan. Zonder deze gegevens kan het Uwv niet beoordelen of appellant recht heeft op de gevraagde WAO-uitkering. Het Uwv was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 maart 2020 ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L. Abdoellakhan