ECLI:NL:CRVB:2021:1439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW naar norm voor gehuwden en de beoordeling van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 14 april 2009 op een bepaald adres staat ingeschreven, heeft een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat appellant en een medebewoner, aangeduid als X, een gezamenlijke huishouding voeren, wat van invloed is op de AOW-toekenning. De Svb heeft op basis van onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat er sprake is van wederzijdse zorg tussen appellant en X, wat hen als gehuwden kwalificeert voor de AOW-norm voor gehuwden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er geen gezamenlijke huishouding is, maar de Raad oordeelt dat de feiten en omstandigheden, zoals de financiële verstrengeling en de zorg voor elkaar, voldoende zijn om aan te nemen dat er wel degelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en X hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat de zorg voor elkaar verder gaat dan in een zakelijke relatie gebruikelijk is.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellant, waaronder de stelling dat de Svb met vooringenomenheid heeft gehandeld, verworpen. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunt voor deze beweringen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de AOW-toekenning aan appellant voor een gehuwde blijft gehandhaafd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.