ECLI:NL:CRVB:2021:1444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling aanvraag WAZ-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 19 december 2016 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd, na het beëindigen van zijn kapperszaak in de periode van 1 januari 1990 tot 1 april 1996 vanwege psychische problemen. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende medische gegevens waren om de arbeidsongeschiktheid in de verzekerde periode te onderbouwen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad oordeelt dat de aanvraag van appellant moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) die golden in de relevante periode. De argumenten van appellant in hoger beroep zijn in wezen herhalingen van eerdere gronden en bieden geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad concludeert dat er geen reden is om een deskundige te benoemen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast is er een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn met bijna twee maanden is overschreden, wat geheel aan de bestuursrechter is toe te schrijven. De Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van € 500,- schadevergoeding aan appellant en tot betaling van € 267,- aan proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.