ECLI:NL:CRVB:2021:1457
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op ziekengeld en afwijzing van WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 10 oktober 2016 ziek was, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde echter haar recht op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Tevens werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht een bezwaartermijn van twee weken had gehanteerd en dat er geen sprake was van ongeschiktheid tot werken. De rechtbank had vastgesteld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen wijziging was in de medische situatie van appellante in de vier weken na 17 september 2018. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv geen onrechtmatige besluiten had genomen. De appellante had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van een wijziging in haar medische situatie, en het Uwv was niet verplicht om de kosten van bezwaar te vergoeden, aangezien het besluit niet was herroepen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten goed te onderbouwen in bezwaar- en beroepsprocedures.