ECLI:NL:CRVB:2021:1472
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als logistiek medewerker werkte, meldde zich ziek op 18 augustus 2016 met pijnklachten aan de onderrug en rechter heup. Na een medisch onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 16 augustus 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de WIA-uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 12 mei 2021, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd de zaak besproken. Appellant voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn pijnklachten als gevolg van reumatoïde artritis en andere aandoeningen. Hij stelde dat hij niet in staat was om 40 uur per week te werken en vroeg om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op minder dan 35%. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een deskundige af. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 juni 2021.