In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 25 september 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had te maken met een terugvordering van bijstand en een opgelegde boete door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De terugvordering en boete waren het gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting door de appellant, die geen melding had gemaakt van bedragen die hij van zijn broer had ontvangen. De appellant stelde dat de terugvordering en boete ernstige psychische gevolgen voor hem hadden, wat werd onderbouwd door verschillende medische verklaringen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering en boete af te zien. De psychische problematiek van de appellant was verergerd door de terugvordering en boete, wat leidde tot onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bestreden besluit van het college vernietigd voor zover het de terugvordering en boete betreft. De Raad heeft besloten dat het college geheel van de terugvordering en het opleggen van de boete moet afzien, gezien de ernst van de psychische problematiek van de appellant.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de kosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.136,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer psychische problematiek een rol speelt.