ECLI:NL:CRVB:2021:1514
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, geboren in 1993, ontving sinds 2014 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een beoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat appellante arbeidsvermogen had, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en voerde aan dat de rechtbank geen uitstel had verleend voor haar advocaat. De Raad oordeelde dat appellante voldoende rechtsbijstand had en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De Raad volgde de conclusie van de arts van het Uwv dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en gedurende een uur aaneengesloten kan werken. De Raad oordeelde dat de gezinssituatie van appellante niet relevant was voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding, zowel voor de verlaging van de uitkering als voor de overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering van appellante te verlagen werd dus bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.