Uitspraak
20.660 PW
OVERWEGINGEN
vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De appellant had in beroep aangevoerd dat de berekening van het terugvorderingsbedrag onjuist was en dat dit bedrag lager zou moeten zijn dan het door het college gevorderde bedrag van € 9.988,40. De Raad heeft vastgesteld dat het college in eerdere besluiten de bijstand van de appellant over een bepaalde periode had herzien en teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij meer uren werkte en meer inkomsten had dan opgegeven.
De Raad heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de herziening van de bijstand over de periode van 21 augustus 2014 tot en met 8 juli 2015 in stand blijft, maar dat de intrekking van de bijstand vanaf 9 juli 2015 niet kon worden gehandhaafd. Dit leidde tot een wijziging in de grondslag voor de terugvordering. Het college had vervolgens een nieuw besluit genomen, maar de Raad oordeelde dat het college onvoldoende inzicht had gegeven in de berekening van het terugvorderingsbedrag. De Raad concludeerde dat het college in beroep voldoende had gemotiveerd hoe het terugvorderingsbedrag was vastgesteld, maar dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. Dit gebrek werd gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk was dat appellant hierdoor niet was benadeeld.
De Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college in de kosten van de appellant tot een bedrag van € 534,-, en bepaalde dat het college het griffierecht van € 48,- aan appellant moest vergoeden.