ECLI:NL:CRVB:2021:1620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
19/2036 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan medische informatie en inzicht in functioneren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren in 1987, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende medische informatie. Tijdens het spreekuur van de arts van het Uwv heeft appellant nauwelijks informatie verstrekt over zijn functioneren, arbeidsverleden en behandelingen, waardoor er geen duidelijk beeld kon ontstaan van zijn situatie in de relevante periode van eind 2005 tot eind 2010. De Raad heeft de conclusie van het Uwv gevolgd dat de beschikbare schriftelijke gegevens geen toereikend beeld geven van de medische situatie van appellant.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de bewijslast bij appellant ligt bij een laattijdige aanvraag. De Raad heeft bevestigd dat de medische toestand van appellant niet kan worden vastgesteld door gebrek aan medische informatie. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er voldoende informatie is om zijn recht op een Wajong-uitkering te onderbouwen, maar de Raad oordeelt dat de aangevoerde informatie, waaronder een verklaring van het Psychiatrisch Centrum Suriname, geen nieuwe inzichten biedt. De Raad heeft vastgesteld dat de diagnoses van appellant, zoals ADHD en PTSS, niet voldoende zijn om zijn arbeidsmogelijkheden in de periode in geding vast te stellen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2036 WAJONG

Datum uitspraak: 7 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 maart 2019, 18/2411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.R.J. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 26 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roethof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman-Bootsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1987, heeft met een door het Uwv op 1 juni 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een antisociale gedragsstoornis, een angststoornis, PTSS en ADHD heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht.
1.2.
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft appellant meegedeeld dat de arts geen medisch-inhoudelijke beoordeling heeft kunnen doen, omdat appellant nagenoeg géén informatie heeft gegeven.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 26 juli 2017 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het vaste rechtspraak van de Raad is dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat een deel van de door appellant ingebrachte stukken geen medische informatie is. Over de door appellant overgelegde medische stukken uit 2016 en 2018 heeft de rechtbank overwogen dat hieruit blijkt dat appellant zwakbegaafd is en dat hij op achttienjarige leeftijd ADHD had. Dit is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beoordeling betrokken. Door appellant is verder niet met medische stukken onderbouwd dat hier onvoldoende rekening mee is gehouden in de beoordeling. Verder blijkt uit de stukken dat appellant in 2016 nog nieuwe psychische klachten heeft gekregen. Door appellant is niet onderbouwd dat deze klachten doorlopend sinds het zeventiende of achttiende levensjaar aanwezig zijn geweest. Het Uwv heeft zich daarom volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de medische toestand van appellant op zeventien-/achttienjarige leeftijd niet kan worden vastgesteld bij gebreke aan medische informatie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er voldoende informatie is om te kunnen beoordelen dat hij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Uit het rapport van Pro Justitia van 8 april 2004 blijkt dat bij appellant al op jonge leeftijd sprake was van antisociale gedrags- en persoonlijkheidsstoornissen. Daar zijn er inmiddels verschillende diagnoses bij gekomen, waaronder een psychose, PTSS, ADHD, een angststoornis en agressieproblemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een verklaring van het Psychiatrich Centrum Suriname (PCS) van 26 april 2021 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.2.
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld te worden of de betrokkene op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. Zie ook de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2565).
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van appellant moet worden afgewezen omdat de medische situatie van appellant in de periode in geding niet kan worden vastgesteld.
4.4.
De Raad beantwoordt deze vraag, net als de rechtbank, bevestigend. Onweersproken is dat appellant tijdens het spreekuur van de arts van het Uwv, en opnieuw in bezwaar bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de hem gestelde vragen over functioneren, arbeidsverleden en behandelingen nauwelijks heeft beantwoord, zodat op deze wijze geen inzicht heeft kunnen ontstaan in de bedoelde aspecten in de periode in geding, namelijk de periode vanaf eind 2005 tot eind 2010. De Raad volgt de artsen van het Uwv ook in hun conclusie dat de aanwezige schriftelijke gegevens hiervan geen toereikend beeld geven. Appellant heeft een justitieel verleden. In maart 2004 is in opdracht van de kinderrechter een psychologisch onderzoek verricht door Pro Justitia, waarbij een antisociale gedragsstoornis vastgesteld. Appellant was toen zestien jaar oud. Medische informatie uit de jaren nadien is niet voorhanden. In 2017 is de diagnose PTSS gesteld, maar de desbetreffende klachten zijn gerelateerd aan een overval op 2 december 2016. Deze diagnose ziet daarmee niet op de medische situatie in de periode in geding. Tot slot heeft een behandelaar van de Waag, ook in 2017, gesproken van ADHD, die al in het verleden zou zijn vastgesteld. De artsen van het Uwv hebben benadrukt dat deze enkele diagnoses, voor zover al betrekking hebbend op de periode in geding, op zichzelf niet toereikend zijn om, volgens de SMBA-methode, uitspraken te kunnen doen over het aanwezige arbeidsvermogen in die periode. Een diagnose is met name leidend voor de in te stellen behandeling. Om de arbeidsmogelijkheden te kunnen beschrijven is inzicht nodig in het algemeen functioneren van appellant vanaf de achttiende verjaardag in december 2005. Dit inzicht ontbreekt. De Raad kan dit standpunt volgen.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt verder gevolgd in zijn stelling dat de in hoger beroep ingebrachte verklaring van het PCS geen nieuwe inzichten geeft. Uit de bedoelde, zeer summiere verklaring blijkt enkel dat appellant vanaf 15 oktober 2004 tot
28 oktober 2005 bij het PCS in behandeling is geweest bij psychiater K. Pelswijk vanwege ADHD met een agressieregulatiestoornis, toegeschreven aan een getraumatiseerde jeugd. Ook hier is daarmee slechts sprake van – de al bekende – diagnoses. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat gegevens over het verloop van de behandeling, en dan met name de onderzoeksbevindingen van de psychiater bij begin en einde van de behandeling, mogelijk een verhelderend licht hadden kunnen werpen op de aanwezige beperkingen en stoornissen rond de achttiende verjaardag, maar deze informatie ontbreekt.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.A. Kjellevold, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.
(getekend) L.A. Kjellevold
(getekend) A.M.M. Chevalier