ECLI:NL:CRVB:2021:1625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WGA-uitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich opnieuw gemeld bij het Uwv met klachten van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 11 februari 2015. Het Uwv had echter geweigerd om de WGA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had deze beslissing van het Uwv bekrachtigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat er geen gewijzigde medische situatie was die zou moeten leiden tot verdergaande beperkingen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische stukken in het dossier geen aanwijzingen bevatten voor een toename van de beperkingen van de appellant ten opzichte van de situatie bij de beëindiging van de uitkering in 2013.
De Raad heeft ook de argumenten van de appellant in hoger beroep overwogen, waaronder de stelling dat zijn psychische klachten en rugklachten onvoldoende werden erkend door het Uwv. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om te concluderen dat de appellant toegenomen arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.