ECLI:NL:CRVB:2021:1628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering op basis van woonadres en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering van appellante, die als thuiswonende studerende is aangemerkt. Appellante ontving vanaf 1 augustus 2015 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze herzien op basis van een onderzoek naar haar woonsituatie. Dit onderzoek vond plaats op 6 juni 2018, waarbij controleurs een huisbezoek hebben afgelegd op het basisregistratiepersonen (brp)-adres van appellante. De minister concludeerde dat appellante niet op het brp-adres woonde, wat leidde tot de herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 2.708,28.
De rechtbank Den Bosch verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de minister niet had aangetoond dat zij niet op het brp-adres woonde. De Raad oordeelde dat de bewijslast in eerste instantie op de minister rust, maar dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet voldeed aan de verplichtingen van de Wsf 2000. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet onomstotelijk bewijs had geleverd dat het wettelijk vermoeden onjuist was. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van studiefinanciering en de rol van de bewijslast bij herziening van besluiten.