ECLI:NL:CRVB:2021:1629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
19/954 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door niet verschijnen op gesprekken en onduidelijke woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De appellant had op 30 januari 2018 een aanvraag ingediend, maar is niet verschenen op de uitnodigingen voor intakegesprekken die door het college zijn verstuurd. Het college heeft appellant meerdere keren verzocht om informatie over zijn financiële situatie en woon- en leefsituatie, maar deze informatie is niet verstrekt. De Raad oordeelt dat appellant verweten kan worden dat hij niet op de afspraken is verschenen en dat hij niet tijdig heeft afgemeld. Hierdoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak bevestigd, omdat appellant niet aan zijn medewerkingsverplichting heeft voldaan en het college niet in staat was om de aanvraag te beoordelen. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is geweest en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 954 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2019, ROT 18/3939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], woonplaats onbekend (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 6 juli 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 april 2020 heeft mr. S. van Buuren zich als nieuwe gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 20/1008 PW, plaatsgevonden op 25 mei 2021. Namens appellant is verschenen mr. Van Buuren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Cavlak. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in de zaak 20/1008 PW afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 30 januari 2018 bij het college een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ingediend.
1.2.
Om de aanvraag te kunnen beoordelen, heeft het college appellant bij brief van 31 januari 2018 verzocht vóór 14 februari 2018 een aantal stukken, waaronder afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van de afgelopen twaalf maanden, bewijsstukken van de betaling van de huur en bewijsstukken waaruit blijkt hoe appellant sinds april 2015 in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien, over te leggen. Appellant heeft een deel van de gegevens ingeleverd.
1.3.
Bij brief van 20 februari 2018 heeft het college appellant uitgenodigd voor een intakegesprek op 1 maart 2018 om 11.00 uur. Appellant heeft deze afspraak wegens ziekte afgezegd.
1.4.
Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 13 maart 2018 uitgenodigd voor een intakegesprek op 29 maart 2018 om 11.00 uur en hem daarbij verzocht een geldig identiteitsbewijs mee te nemen. Verder heeft het college in deze brief aan appellant kenbaar gemaakt dat hij geen bijstand krijgt als hij geen gehoor geeft aan deze uitnodiging.
1.5.
Omdat appellant zonder bericht niet op het intakegesprek van 29 maart 2018 is verschenen, heeft het college bij besluit van 29 maart 2018 de aanvraag van appellant afgewezen. Door niet te verschijnen heeft appellant de vragen van het college over zijn woon- en leefsituatie niet kunnen beantwoorden en heeft het college zijn identiteit niet kunnen controleren. Als gevolg hiervan heeft het college het recht op bijstand niet kunnen vaststellen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
In de bezwaarprocedure heeft het college, op advies van de commissie bezwaarschriften, appellant bij brief van 28 mei 2018 nogmaals uitgenodigd voor een intakegesprek op 5 juni 2018. Appellant is ook op dit gesprek niet verschenen.
1.7.
Bij besluit van 13 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2018 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat appellant niet op de gesprekken van 29 maart 2018 en 5 juni 2018 is verschenen. Het was nodig dat appellant verscheen op een intakegesprek, omdat naar aanleiding van de stukken die appellant wel heeft ingeleverd, de nodige vragen zijn ontstaan. Er is, onder meer, onduidelijkheid over zijn verblijf in het buitenland van 10 april 2015 tot 25 oktober 2017 en waarvan hij in die periode heeft geleefd. Uit de ingeleverde bankafschriften blijkt dat nauwelijks transacties hebben plaatsgevonden in deze periode. Vanaf oktober 2017 vinden weer transacties plaats, zo blijkt uit de afschriften, maar allemaal in Rotterdam.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant niet is verschenen op de gesprekken van 29 maart 2018 en van 5 juni 2018, terwijl het college hem op correcte wijze heeft uitgenodigd. Het is niet langer in geschil dat het intakegesprek noodzakelijk was, zodat appellant de nodige duidelijkheid kon verschaffen over zijn financiële situatie en zijn woon- en leefsituatie. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, heeft appellant ook niet op een later moment de ontstane onduidelijkheden opgehelderd.
4.3.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet is verschenen op het gesprek van 29 maart 2018. Omdat hij zich die dag niet goed voelde, heeft hij geprobeerd de afspraak af te bellen. Echter, na acht tot negen minuten in de wacht te hebben gestaan bij de afdeling Sociale Zaken, was zijn beltegoed op, waardoor hij de afspraak niet heeft kunnen afzeggen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Van een belanghebbende mag worden verwacht dat hij, indien hij verhinderd is om op een afspraak te verschijnen, het college daarvan tijdig, in ieder geval voorafgaande aan de afspraak, in kennis stelt. Dat appellant wegens het ontbreken van beltegoed het college niet tijdig heeft kunnen informeren, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te komen. Appellant had ook op een andere wijze, bijvoorbeeld door het sturen van een e-mail of met gebruikmaking van een telefoon van een derde, kenbaar kunnen maken dat hij niet op de afspraak kon verschijnen. Daarnaast heeft appellant ook niet achteraf met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd dat hij als gevolg van medische klachten niet in staat was op de afspraak te verschijnen en zich tijdig af te melden. Gelet hierop kan het appellant worden verweten dat hij zonder bericht niet op de afspraak van 29 maart 2018 is verschenen.
4.5.
Verder heeft appellant betoogd dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag nog op dezelfde dag af te wijzen. Het college had hem nogmaals moeten oproepen voor een gesprek.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet, alleen al omdat het college appellant in de bezwaarprocedure nogmaals heeft uitgenodigd voor een gesprek op 5 juni 2018. Het college heeft appellant daarmee de gelegenheid gegeven om zijn financiële situatie en zijn woon- en leefsituatie alsnog te verduidelijken. Ook op deze afspraak is appellant zonder bericht niet verschenen.
4.7.
Door niet te verschijnen op de gesprekken heeft appellant het college de gelegenheid ontnomen om van appellant (de nog ontbrekende) informatie over zijn financiële situatie en woon- en leefsituatie te verkrijgen, waardoor het college het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) B.H.B. Verheul