ECLI:NL:CRVB:2021:1662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten dagvaarding, bankbeslag en griffiekosten
In deze zaak heeft appellant, een alleenstaande, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een dagvaarding, bankbeslag en griffiekosten op 23 oktober 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 7 december 2018, een beslissing die na bezwaar is gehandhaafd op 7 maart 2019. De afwijzing was gebaseerd op de overweging dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of zullen worden gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een nota. Appellant heeft hier niet aan voldaan, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen.
De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak van 10 januari 2020 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. E.J. Olthof. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich niet hebben voorgedaan, omdat appellant niet kon aantonen dat hij deze kosten daadwerkelijk zou maken. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand mocht afwijzen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2021.