ECLI:NL:CRVB:2021:1662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
20/804 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten dagvaarding, bankbeslag en griffiekosten

In deze zaak heeft appellant, een alleenstaande, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een dagvaarding, bankbeslag en griffiekosten op 23 oktober 2018. Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 7 december 2018, een beslissing die na bezwaar is gehandhaafd op 7 maart 2019. De afwijzing was gebaseerd op de overweging dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of zullen worden gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een nota. Appellant heeft hier niet aan voldaan, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak van 10 januari 2020 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. E.J. Olthof. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich niet hebben voorgedaan, omdat appellant niet kon aantonen dat hij deze kosten daadwerkelijk zou maken. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand mocht afwijzen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2021.

Uitspraak

20.804 PW

Datum uitspraak: 6 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2020, 19/925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Olthof.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 23 oktober 2018 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een dagvaarding, bankbeslag en griffiekosten.
1.2.
Bij besluit van 7 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 maart 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het op de weg van de aanvrager ligt om aannemelijk te maken dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd ook daadwerkelijk zijn gemaakt of worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een nota of anderszins. Appellant heeft hier niet aan voldaan. Appellant heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn of worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW), voor zover van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich hebben voorgedaan. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat er aansluiting gezocht moet worden bij de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag. Op dat moment deden de kosten zich voor. Appellant zat namelijk met onbetaalde facturen die door een debiteur moest worden voldaan aan zijn bedrijf. Deze wilde appellant incasseren en daarvoor moest hij kosten maken. Een dergelijke aanvraag mag vooraf worden ingediend en – volgens de beleidsregels – ook nog achteraf tot een jaar nadat de kosten zich hebben voorgedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat het op de weg ligt van appellant om in ieder geval aannemelijk te maken dat kosten gaan worden gemaakt, bijvoorbeeld met het overleggen van een nota. Dit heeft appellant nagelaten, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand heeft mogen afwijzen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Y.S.S. Fatni