ECLI:NL:CRVB:2021:1669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
21/1497 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

Op 6 juli 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1497 PW-VV. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening dat door de verzoeker is ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant op 14 april 2021. De verzoeker had hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Echter, het verzoek is niet-ontvankelijk verklaard omdat de verzoeker het verschuldigde griffierecht van € 134,- niet heeft betaald. De griffier had de verzoeker herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze waarschuwingen heeft de verzoeker het griffierecht niet voldaan, waardoor de voorzieningenrechter geen inhoudelijke behandeling van het verzoek kon plaatsvinden.

De voorzieningenrechter, A.J. Schaap, heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier P.A.M. Hulsdouw was aanwezig bij de uitspraak. De beslissing benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 juli 2021
21/1497 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (college)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2021, 20/1392 en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn onder meer de artikelen 8:81, 8:82 en 8:83 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt.
Verzoeker heeft de Raad verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Uit de door verzoeker overgelegde inkomensgegevens blijkt dat hij vanaf augustus 2020 bijstand naar de norm van een alleenstaande ontvangt. Het netto-inkomen waarover verzoeker maandelijks kan beschikken bedraagt meer dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. Het verzoek om vrijstelling heeft de griffier bij brief van 25 mei 2021 afgewezen.
Bij brief van 26 mei 2021 heeft de griffer verzoeker erop gewezen dat hij ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 134,-, is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief moet zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 10 juni 2021 heeft de griffier verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening moet zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant op het bezoekadres van de Raad moet zijn betaald. Daarbij heeft de griffier er op gewezen dat overschrijding van die termijn er toe kan leiden dat het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk wordt behandeld.
Ook binnen die termijn heeft verzoeker het griffierecht niet betaald.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P.A.M. Hulsdouw