ECLI:NL:CRVB:2021:1748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die eerder als klusjesman werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en later met schildklierklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stonden. Appellant stelde dat de verzekeringsartsen zich geen goed beeld hadden kunnen vormen van zijn belastbaarheid omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden op de datum van de wachttijd. De Raad bevestigde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de beoordeling in retrospectief een reële inschatting van appellants belastbaarheid opleverde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.