ECLI:NL:CRVB:2021:1795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
25 juli 2021
Zaaknummer
19/3853 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in Marokko woont, had een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot in 2011. Deze uitkering werd beëindigd omdat haar jongste kind in november 2016 de leeftijd van 18 jaar bereikte. Appellante verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar opnieuw een nabestaandenuitkering toe te kennen op basis van arbeidsongeschiktheid. De Svb gaf het UWV opdracht om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Echter, appellante heeft niet voldoende meegewerkt aan het verplichte medisch onderzoek, wat leidde tot de conclusie dat er onvoldoende informatie was om haar arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De Svb weigerde haar verzoek, wat resulteerde in een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellante niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek en dat haar persoonlijke omstandigheden geen reden waren om de uitkering toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan medisch onderzoek in het kader van het aanvragen van uitkeringen.

Uitspraak

19.3853 ANW

Datum uitspraak: 16 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2019, 18/175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse die heeft deelgenomen via beeldbellen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 3 november 2011 is de echtgenoot van appellante overleden. In verband daarmee heeft de Svb aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante destijds kinderen jonger dan 18 jaar had die tot haar huishouden behoorden.
1.2.
Bij besluit van 19 augustus 2016 heeft de Svb vastgesteld dat de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering vanaf december 2016 eindigt, omdat haar jongste kind op 11 november 2016 de leeftijd van 18 jaar bereikt.
1.3.
Hierop heeft appellante de Svb verzocht om haar vanaf december 2016 een nabestaandenuitkering toe te kennen op de aan artikel 14 van de ANW ontleende grond dat zij arbeidsongeschikt is.
1.4.
De Svb heeft vervolgens het Uwv opdracht gegeven om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.5.
Na diverse pogingen tot onderzoek door psychiater D. Lam en internist dr. J.T.M. van der Meer, heeft het Uwv aan de Svb meegedeeld dat appellante verwijtbaar niet behoorlijk meewerkt aan verplicht medisch onderzoek in Nederland en dat daardoor, gelet op de beperkt beschikbare medische informatie, niet objectief kan worden vastgesteld of appellante al dan niet tenminste 45% arbeidsongeschikt is te achten.
1.6.
Vervolgens heeft de Svb op 5 oktober 2018 een afwijzend besluit genomen.
1.7.
In zijn besluit van 10 december 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat – kort gezegd – appellante inderdaad niet behoorlijk heeft meegewerkt aan verplicht medisch onderzoek in Nederland en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of appellante al dan niet tenminste 45% arbeidsongeschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gewezen op de moeilijke situatie waarin zij verkeert en heeft zij gevraagd om haar recht op een nabestaandenuitkering opnieuw te beoordelen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak. Appellante heeft niet behoorlijk meegewerkt aan verplicht medisch onderzoek en heeft in beroep en in hoger beroep niet uitgelegd waarom zij dit niet heeft gedaan. Ook heeft zij geen nieuwe medische informatie overgelegd aan de hand waarvan alsnog zou kunnen worden vastgesteld of appellante al dan niet tenminste 45% arbeidsongeschikt is. Dat appellante in een moeilijke situatie verkeert, kan op zichzelf geen aanleiding vormen voor het toekennen van een nabestaandenuitkering.
4.2.
Uit punt 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.M. Welling